Uit ‘Leren binnen Social Work 2.0: Werkwijzer voor onze leeromgeving: SW Competentie no. 20': Mediagebruik: “De Social Worker gebruikt social media tools om in sociale netwerksites samen te werken en kennis te delen met andere professionals en werkt met social media in de hulp- en dienstverlening rekening houdend met de vraag, behoefte en mogelijkheden van de klant. De Social Worker verkent tevens nieuwe technologieën teneinde in zijn werk te integreren”.
Poehoeh, een hele mond vol. Ik realiseer mij dat ik hier
nog een lange weg heb te gaan. Laten we eens kijken wat er nodig is om deze
competentie te verwerven. Aan de hand van de beschreven kennis en vaardigheden reflecteer
ik op mijn eigen vaardigheden en kennis. Here we go……
Vereiste vaardigheden en kennis
1. Goede schriftelijke
taalvaardigheid
Het is belangrijk dat de hulpverlener over redelijk tot
goede schriftelijke uitdrukkingsvaardigheden en (type)snelheid beschikt om zich
online goed en professioneel uit te kunnen drukken. Typesnelheid is belangrijk
in die zin dat als hij te langzaam typt, bv. bij het chatten, de dynamiek en
interactie belemmert. (Limper&Schalken). Daarnaast is het mogelijk dat je met goede typesnelheid
online meer mensen kunt helpen in dezelfde tijd. Mensen vinden taalfouten
vervelend en wekt irritatie hetgeen de dynamiek weer verstoort. Het is
overigens belangrijk dat de hulpverlener zich in de taalvaardigheid aansluit
op het niveau van de cliënt. Wanneer iemand bijvoorbeeld de Nederlandse taal
niet goed beheerst dan is het belangrijk dat jij je daar aan aanpast. Ehealth
en social media maken de hulpverlening laagdrempeliger. Dat geldt ook voor
clienten die minder taalvaardig zijn.
Reflectie:
Ik denk dat het met mijn taalvaardigheid wel goed zit. Dat
blijkt wel onder meer uit de resultaten van vorig jaar m.b.t. het schrijven van
allerlei opdrachten zoals een essay, reflectie-verslagen en de
propedeuse-proef. In mijn taalvaardigheid zie ik geen leerdoel.
2.
ICT-vaardigheden
Volgens Limper & Schalken (z.j.) heeft de
hulpverlener ten minste basale kennis van en ervaring met computer en internet.
Diepgaande ICT-kennis hoef je niet te hebben om online hulp te bieden.
Belangrijk is vooral je niet bang bent voor het gebruik van de techniek en niet
schrikt als er iets anders gebeurt dan verwacht. Kennis van de programma’s die
online gebruikt worden is vanzelfsprekend.
Reflectie:
Ik voel me niet vertrouwd met ICT. Ik kan internetten,
mailen, whatsappen etc. en heb in het verleden ook wel met verschillende
documentatie informatiesystemen gewerkt. Maar laat me niet uitvogelen hoe het
allemaal moet worden geïmplementeerd. Laat dat maar fijn aan de ICT’er over.
Ik vind dat ik onvoldoende Ict-vaardigheden bezit en
misschien zorgt dat er ook voor dat ik een afwachtende houding aanneem in deze.
Leerdoel:
Om nu te zeggen dat ik mij in de ICT ga verdiepen, gaat
te ver maar ik zal in de komende periode meer nieuwsgierigheid aan de dag
leggen voor de techniek die achter de programma’s zit. Tenminste voor zover dat
mogelijk is bij Gastenhof waar men nu pas start met een kick-of van het traject Social Media om te komen tot een professionele
toepassing van social media in de zorg.
3. Kennis van
mogelijkheden en beperkingen van online hulpverlening
De hulpverlener is op de hoogte van de mogelijkheden en
beperkingen van online hulpverlening in het algemeen en de door de eigen
organisatie gemaakte keuzes daaromtrent in het bijzonder.(Limper & Schalken, z.j.)
Een hulpverlener moet weten wat het verschil is tussen
online en face-to-face hulpverlening. Ook belangrijk is te weten wat de
clienten ervan vinden: vinden ze het prettig of juist lastig? Heel wezenlijk
daarbij is dat je weet welke vormen van hulpverlening (app, serious game,
internet) bij welke clienten op welke manier werken. Je moet kennis hebben van
de werking van een platform. Hoe
communiceer je in een community en welke zaken kun je wel via automatische
feedback afdoen en welke niet. Voor welke zaken ben je niet nodig, voor welke
onderdelen van de online hulp weer wel? Met betrekking tot het blended model
zal de hulpverlener moeten weten hoe je online en face-to-face op een zodanige
manier mixt dat optimale hupverlening plaatsvindt.
Reflectie:
Hier kan ik heel duidelijk over zijn. Mijn kennis en
vaardigheden op dit gebied zijn nihil. Ik heb echt geen idee welke online
interventie ik voor welk probleem kan inzetten en ook het vinden van een juiste
mix in de blended hulpverlening kan ik niet tot mijn vaardigheden rekenen. Ik
denk dat je dit leert door te doen, fouten te maken en weer te doen.
Interessant vind ik het wel.
Leerdoel:
Ik zal in de komende stageperiode onderzoeken of ik een
bijdrage kan leveren in het traject Social Media bij Gastenhof.
4. Neutrale of
positieve grondhouding ten aanzien van online hulpverlening.
De hulpverlener stelt zich open op t.a.v. de
mogelijkheden van internettoepassingen en de ontwikkelingen daarin. Als je als hulpverlener niet gelooft in de meerwaarde van de online interventie die je aanbiedt, slaat dat over op de client en zijn behandeling en is de kans op mislukking erg groot. En dit heeft weer invloed op het vertrouwen van de cliënt in de
hulpverlener.
Reflectie:
De afgelopen weken ben ik in deze module intensief bezig
geweest met social media. Ik heb er inmiddels veel over gelezen en heb mij
daardoor al veel kennis eigen gemaakt. Let wel: kennis, geen vaardigheden! Door
de opgedane kennis sta ik niet meer zo afwijzend tegenover ehealth en de inzet
van social media in de hulpverlening als voor de start van deze module.
Leerdoel:
In de komdende OLP’s wil ik de ontwikkelingen omtrent
social media en ehealth volgen via internet. Daar waar ik mogelijkheden zie
voor Gastenhof zal ik leidinggevende c.q. medewerkers daarover informeren.
5. Online
communicatievaardigheden. “De kortste weg
naar misverstand is email” (Nijkamp & Milo, 2014)
De hulpverlener is zich bewust van de verschillen tussen
online en face-to-face communicatie, is in staat structuur te bieden in een
online ‘gesprek’ en kan op de juiste momenten de juiste gesprekstechnieken
inzetten. Communicatie verloopt online anders dan face-to-face. Je ziet en
hoort de ander niet. Dat heeft niet alleen gevolgen voor de hoeveelheid
informatie die je van iemand krijgt maar ook voor de manier waarop een contact
verloopt. Om misverstanden te voorkomen en effectief hulp te kunnen bieden zullen
hulpverleners zich de online communicatie-vaardigheden eigen moeten maken.
Zoals Drs. Michael Milo in de online masterclass zegt: “De kortste weg naar misverstand is email”.
In de hulpverlening is het belangrijk dat je elkaar ziet.
Meer dan 70% bestaat uit non-verbale communicatie en daar haal je heel veel
informatie uit. En net dat haal je weg. Daardoor vergroot je de kans op
misverstanden en de kans dat je geen band opbouwt met de cliënt is veel groter.
Om ruis en misverstanden te ondervangen zul je dus op een andere manier
communiceren. Dat moet worden getraind. Een van de adviezen die Milo (Nijkamp
& Milo, 2014) geeft is dat je in de online communicatie steeds alles checkt
wat je denkt. Je ziet de ander niet met als gevolg dat je aannames maakt die misschien
niet kloppen. Je kunt dan bijvoorbeeld de vraag stellen: “nu zegt u dit of dat,
bedoelt u daarmee misschien dat u boos bent”? Een goede training verbetert niet
alleen de communicatie maar zorgt er ook voor dat je je meer vertrouwd voelt
met deze techniek. Een ander handig advies dat Milo geeft is het inzetten van
smileys wanneer het contact via WhatsApp of sms verloopt. Dat versterkt de
boodschap.
Reflectie:
Binnen onze opleiding wordt veel aandacht besteed aan
communicatieve vaardigheden. In de trainingen heb ik mij deze vaardigheden al
enigszins eigen gemaakt. De trainingen zijn echter alleen gericht op het
face-to-face contact. Gezien de ontwikkelingen binnen ehealth en social media
is het mijns inziens straks onvermijdelijk dat ook aandacht besteed wordt aan
online communicatieve vaardigheden. Ik sta daar in ieder geval wel voor open.
Leerdoel:
Drs. Michael Milo (Nijkamp & Milo, 2014) geeft in
zijn online masterclass diverse adviezen m.b.t. het online communiceren met
cliënten. Wanneer de situatie zich voordoet ga ik deze adviezen gebruiken in
mijn communicatie, die overigens ook in de privé-sfeer kunnen worden toegepast.
6. Invulling geven
aan veranderende regie
De hulpverlener is in staat te bepalen welke mate van
regie op welk moment nodig is en kan daar adequaat naar handelen.(Limper & Schalken, z.j.). De tijden
zijn veranderd en het is niet meer zo dat de hulpverlener de expert is die wel
even vertelt hoe er wat moet gebeuren om de cliënt beter te maken. De cliënt
heeft veel meer regie over de hulp die hij krijgt en dat geldt voor de online
hulpverlening nog meer. Daardoor ontstaat meer gelijkwaardigheid tussen cliënt
en hulpverlener. De client wil meedenken over de kennis die je hebt, wat je doet in een behandeling, en welke
mogelijkheden er zijn. Hij kan meekijken in het dossier meebeslissen over de behandeling, mag keuzes
maken etc. Dat heeft tot gevolg dat je als hulpverlener moet kunnen herkennen
op welke momenten een cliënt meer regie kan hebben en daarop weten te
anticiperen. Het ene moment ben je leidend, het andere moment volgend. In de
online hulpverlening ligt dat nog subtieler en gevoeliger en daar moet je als
hulpverlener mee weten om te gaan.
Reflectie:
Als beginnend professional heb ik mij in het afgelopen
jaar vaardigheden eigen gemaakt in de omgang met clienten en ook in deze stage
probeert ik de juiste mix te vinden in leiden en volgen van de cliënt. Maar ook
hier enkel en alleen via het face-to-face contact. Aangezien er op dit moment
en in de werksetting waar ik stage loop geen online hulpverlening plaatsvindt,
kan ik mij de benodigde vaardigheden die daarvoor noodzakelijk zijn ook niet
eigen maken.
Leerdoel:
In de korte tijd dat ik stage loop bij Gastenhof is mij
tijdens gesprekken met begeleiders duidelijk geworden dat er na beëindiging van
de behandeling, geen nazorg geleverd wordt door Gastenhof. Dat heeft bij mij
het idee doen ontstaan (voor de opdracht) om op een of andere manier op een
online manier toch een vorm van nazorg te monitoren. Zowel naar de ouders als
naar de jongere toe. In de komende tijd zal ik dit idee verder gaan uitzoeken.
7. Omgaan met
transparantie
De hulpverlener is zich ervan bewust dat hulpverlening
via internet opener, zichtbaarder en toegankelijker is dan reguliere hulpverlening. Hij kan hier op een adequate manier mee omgaan en stelt zich open en leerbaar op. Online hulpverlening maakt het contact met derden transparanter. De hulpverlening is zichtbaar en blijft bewaard. Belangrijk hierin zijn de houdingsaspecten van de hulpverlener. (Limper & Schalken, z.j.). Bijvoorbeeld de inzage in het dossier. De hulpverlener zal zeggen dat hij het
belangrijk vindt dat de cliënt inzage heeft in zijn dossier en mee kan denken.
Toch blijkt dit in praktijk niet altijd gemakkelijk. Wanneer de hulpverlener in
het dossier over zijn cliënt schrijft is hij vaak gewend om ook werkaantekeningen
voor zichzelf te maken; overwegingen die hij voor zichzelf maakt, dingen die hij
voor zichzelf belangrijk vindt om nog eens door te lezen of hoe hij ergens over
denkt. Dingen waarvan hij vindt dat daar in het volgende contact aandacht voor
moet zijn. Maar hoe ga je dat doen als je weet dat de cliënt ook meeleest? Hoe
ga je twijfels en overwegingen van jezelf daarin opschrijven? Hulpverleners
vinden het nu vaak nog eng als ze weten dat er meegelezen wordt. Je maakt nl.
niet meer een aantekening voor jou zelf maar het houdt in dat elke aantekening
een therapeutische interventie is. Het gevolg is dat de hulpverlener deze
aantekeningen op een andere plek gaat zetten waar de cliënt die niet kan zien.
Hulpverleners zullen getraind moeten worden om hier anders mee om te gaan
Reflectie:
Voor Gastenhof geldt dat ik nog geen inzage in dossiers
mag hebben. Ouders hebben wel inzagerecht en kunnen dit online raadplegen. Bij
vluchtelingenwerk hield ik een dossier bij van de clienten die ik onder mijn
hoede had. Aangezien zij de Nederlandse taal niet beheersten, hebben zij ook
nooit inzage gevraagd. Ik heb wel altijd goed nagedacht hoe ik bepaalde zaken
formuleerde, uiteraard met respect naar de cliënt. Het kwam wel eens voor dat
ik mij ergerde aan de houding of uitgavenpatroon van een cliënt waardoor hij
financieel of anderszins in de problemen was gekomen. Maar daar heb ik in het
dossier nooit uiting aan gegeven. Het klopt dat ik, zoals Milo (Nijkamp &
Milo, 2014) wel vaker aantekeningen voor mijzelf heb gemaakt. Omdat deze
aantekeningen mijn eigen gedachten en overwegingen weergaven, vond ik niet dat
dat in het dossier thuishoorde.
Leerdoel:
Ik heb hier zeker nog veel in te leren. Wanneer ik inzage
in de dossiers mag hebben en ik gemachtigd zal zijn om deze ook bij te houden,
zal ik zoveel mogelijk nalaten om daarnaast privé aantekeningen te maken.
Tot slot
Lieve medebloggers. Ik val in herhaling maar ik blijf zeggen
hoe belangrijk ik het vind dat we in de ontwikkeling van ehealth en social
media in de hulpverlening toe moeten naar blended hulpverlening d.w.z. niet
alleen online contact maar toegroeien naar een model waarin, passend bij de
cliënt, bepaalde zaken online gebeuren en andere dingen face-to-face blijven.
Geraadpleegde
literatuur:
Limper, M. & Schalken, F. (z.j.).
7 kenmerken
competente online hulpverlener. Geraadpleegd op
12 september 2015, van http://www.e-hulp.nl/achtergrondinformatie/kenmerken-competente-online-hulpverlener/
Meulepas, K. & Jacobs, A. (2014). Leren binnen Social Work 2.0: Werkwijzer
voor onze leeromgeving. Werkwijzer programmacommissie Social Work. Sittard:
Hogeschool Zuyd.
Nijkamp, M. & Milo, M. (2014, 23 januari). E-mental Health [Videobestand]. Geraadpleegd
op 10 september 2015, van https://www.youtube.com/watch?v=W5zb3fXAf5M
Hallo Marie Therese,
BeantwoordenVerwijderenDe reflectie per competentie is een verrijking van dit blogbericht.
Ook het feit dat je een duidelijke visie hebt omtrent de inzet van techniek in de zorgt, maakt je berichten waardevoller. Je hebt iets te 'zeggen'. Dit kun je nog sterker naar voren brengen als je bronnen weet te vinden die je 'visie' onderbouwen.
Groeten van Ayk